De Peruaanse componist José de Orejón y Aparicio (1706-1765) zong als jongetje al in het koor van de kathedraal van Lima, waar hij van 1742 tot 1760 werd aangesteld als organist en maestro de capilla.
Oréjon’s muziek is niet in één hokje te plaatsen. Hij schreef zowel in de nieuwe Italiaanse stijl (belangrijke rol voor de viool; in vocale muziek recitatieven naast aria’s) als de Spaanse stijl (gitaar speelt een belangrijke rol; in de gezongen stukken wisselen strofes en refreinen elkaar af). Daarnaast wist hij beide stijlen vaak elegant te vermengen.
In al zijn composities is vaak sprake van prachtige vioolpartijen en virtuoze vocalen. De muziek is zo dansant geschreven dat je je eerder in een theater waant dan in de kerk.
Naast de muziek van Oréjon worden ook werken uitgevoerd uit de missieposten van de Jezuïeten in Bolivia en van Domenico Zipoli en Roque Ceruti. Deze werken geven een breder beeld van de muziekcultuur ter plaatse in die tijd. Zipoli en Ceruti zijn Italiaanse componisten die naar Latijns-Amerika kwamen. Zij zijn beiden belangrijk voor de verspreiding van de Italiaanse stijl in Latijns- Amerika en hun invloed leverde de krachtige muziek op van José de Oréjon y Aparicio.